stefan hertmans

schrijver van poëzie en proza,
waaronder romans, essays en kortverhalen


° 1951


alles wat niemand nog begrijpt
vervalt in hopeloos aanwezig heden

natte vingers


we keken naar mensen,
mooi en donker als ze waren,
als stonden we bij de rand
van een schuimende droom

we zagen hen werkelijk,
betaalden met de vluchtigheid
van indrukken en handen,

van ogen die naar vingers
haakten, die elkaar raakten,

bijna niets, vluchtig vermoeden,

en van het zwemmen kenden we
alleen het vuur van de gebaren,
blauw vuur, onbekend,

dromend van schemer
brandden we ons

en kenden peilloos diep
alles wat ons niet kent

tot het te gronde zinkt
oeverloos bij zichzelf

aankondiging


de wingerd aan het huis
groeit langs de open ramen
naar de lippen van wie schrijft
een naam gloeit in de
rode trossen in de tuin,
sluipt met de katten
door het gras en legt zich
's avonds voor mijn ogen
als een slapend kind

wanneer het kraken van je
stappen op het wachtend grint?
een druppel bloed fonkelt
steeds sterker
op de kleine woordwoestijnen


mooie dagen


mooie dagen zijn lastig
in een regenachtig land,
je wordt herinnerd aan
vergeten idealen

de zielen komen drankjes halen,
er is zo weinig tijd
er zijn er meer zoals wij,

en niemand wil met schilfers
van zichzelf betalen

zo staan we in de rij

de zon wordt zwart
ze vreet ons hart

we dromen van een schichtig dier,
schuilend onder de kruinen
in een licht beregend woud

het knabbelt aan wat opgeschoten,
bitter smakend kruid



Op een dag vind ik in het gedicht 'Ze komen' de enig mogelijke titel voor deze bloemlezing: 'Wij waar geen eind aan komt'. Want daar gaat elk gedicht uiteindelijk over, een ik die met een jij (mens, dier, wereld, ding, gedachte) een wij probeert te vormen. Over een ik die niet kan bestaan zonder een jij, zoals die jij niet zonder de ik kan. Desondanks. Dankzij.


Voorwoord door Peter Verhelst bij de publicatie van de bundel
Wij waar geen eind aan komt - hoogtepunten uit een magistraal dichterlijk oeuvre
(2021 - De Bezige Bij, Amsterdam)